woensdag 17 januari 2018

Terugblik praktijkdag drama-dans 11/01/2018


Voormiddag Deel 1: Drama

Wat hebben we allemaal gedaan?

  • Opdracht in groep: Je kreeg een situatie waarin je gedropt werd en je helemaal in moest inleven. Zo voerden we eigenlijk een onvoorbereid toneeltje op. Deze situaties waren bv. het theater van de pest in de middeleeuwen, het theater van de begrafenis, het theater van het strand...
  • Opdracht in duo: Eén iemand beeldde iets uit waarmee hij/zij zogezegd bezig was (bv. tennissen). De andere moest vragen wat deze persoon aan het doen was. Het was de bedoeling dat deze persoon iets anders antwoordde dan wat hij/zij effectief aan het doen was (bv. een spin vangen). Degene die de vraag stelde, moest dan beginnen uitbeelden wat de andere geantwoord had. Daarna was het aan degene die aan het tennissen was om te vragen aan de andere waar hij/zij mee bezig was. Dit spel is niet zo simpel want het vraagt dubbele concentratie! 
  • Iemand ging op de stoel in het midden van de zaal zitten. Iemand anders moest rechtstaan en een goede reden bedenken om hem/haar van de stoel te krijgen. Hier was wel een belangrijke voorwaarde aan verbonden: je mocht de persoon niet van de stoel duwen. Je kon dus verbale en non-verbale acties doen. Een voorbeeld van een verbale actie was iemand die zei tegen degene die op de stoel zat dat zijn/haar favoriete film net gedraaid werd in de filmzaal en dat die persoon dus echt mee moest met haar. Een voorbeeld van een non-verbale actie was iemand die deed alsof ze oud was en bijna niet meer vooruit geraakte bij het stappen. Uiteindelijk moest degene op de stoel wel instemmen. Degene die de zittende moest overtuigen eraf te komen mocht zijn/haar plek vervolgens innemen.
  • Het spel: Waarheid of leugen?
    Er moesten vijf leerlingen naar voor komen die iets mochten vertellen dat ze echt hadden meegemaakt of net niet. De anderen moesten proberen raden of het al dan niet waar was. Er werd een muur afgesproken waar je moest gaan staan voor 'waar' en een muur voor 'niet waar'. Zo kon je tijdens dat de persoon in kwestie aan het vertellen was van mening veranderen. Deze opdracht draaide helemaal rond lichaamstaal. Want waar je als luisteraar/kijker op dat moment het meeste op let, is de manier waarop die persoon zijn/haar verhaal vertelt.
  • Eén persoon ging op de stoel in het midden van de zaal zitten. Iemand anders ging achter de deur buiten het lokaal staan. Als die binnenkwam moest de zittende met deze persoon een dialoog starten rond een onderwerp naar keuze. Nadien deden we hetzelfde, maar nu gingen er drie personen buiten achter een deur staan. Dit zorgde voor een grappig effect omdat iedereen op een ander moment binnenkwam. Degenen die later binnenkwamen waren niet op de hoogte van wat er al gebeurd was. Deze opdracht vroeg van de personages de competentie om te transformeren.
  • Heel de groep kreeg een begin- en eindzin rond een bepaald gesprek dat moest gevoerd worden maar nog niet compleet was zonder eigen invulling tussen deze gegeven zinnen. Het gesprek begon met twee studenten die in het midden van de zaal zaten. Ze zeiden beiden hun openingszin, voegden vervolgens wat eigen uitgevonden zinnen toe en vertelden tot slot allebei hun slotzin. De slotzin van beide studenten was de beginzin van twee andere studenten. Nu was het dus aan hen om in het midden van de zaal te komen zitten. Onderwerpen die hiervoor kunnen gebruikt worden, zijn bv. een verhoor in een rechtbank en een sollicitatie voor een bepaalde job.
  • Eén iemand moest op de stoel gaan zitten en kreeg van de leerkracht een beginzin. Een tweede persoon moest hierop reageren zodanig dat hieruit een onvoorbereid dialoogje ontstond.
  • Als extra opdracht speelden we met status. Eén iemand was dan bv. een leerkracht die geïrriteerd was omdat de student zijn examen niet kon. Oorspronkelijk had de leerkracht de hoogste status zoals gewoonlijk. Dus de leerkracht maakte de student uit dat hij/zij niets van de leerstof kende en dus niets op zijn/haar examen kon komen doen. Het was de bedoeling dat na een tijdje de rollen langzaamaan omkeerden. Zo kwam je bv. tot het grappige fenomeen dat de leerkracht uiteindelijk moest zeggen dat de student de leerstof wel super goed kende, dat de student zelf 90% verdiende. Deze opdracht draaide net als een opdracht die ik hierboven beschreef rond transformeren.

Dit neem ik mee voor in de praktijk:

  1. Een beginzin of een begin- en eindzin bleken al voldoende houvast te zijn voor leerlingen om de rest zelf ter plekke te kunnen verzinnen. Dit had ik niet verwacht!
  2. Als leerlingen vastslaan bij het reageren op een onverwachte/moeilijke openingszin, moet je ze leren accepteren. Gewoon een woord of zin herhalen die de andere net gezegd heeft, kan een hele dialoog op gang brengen omdat de andere dan opnieuw moet reageren. Leerlingen moeten JA leren zeggen op alle spelimpulsen en het aanbod van hun medespeler.
  3. Heel de les draaide rond actie-reactie. Dit was o.a. het geval bij de opdracht van dingen uitbeelden in duo en zeker ook bij de opdracht waarbij de eindzin van de ene de beginzin was van een ander. Bij de sfeerschepping van de les is het dus ideaal om als leerkracht een opener te voorzien waarbij de leerlingen snel op elkaar moeten inspelen.
  4. In zo'n les moet je leerlingen veel positief bekrachtigen. Want sommige dingen vragen toch wel redelijk wat durf van hen.
  5. Je mag als leerkracht niet verschieten als leerlingen ietwat ongepaste dingen zeggen zoals 'Ik ben aan het kakken.' bij de opdracht waarbij ze iets anders uitbeelden dan wat ze zogezegd echt aan het doen zijn. Wijs hen hier zeker ook niet op af! Het is hun eigen creativiteit en die moet je de vrije loop laten.
  6. Om leerlingen te laten oefenen op status kan je hen laten groeten op verschillende manieren. Zo kunnen ze verschillende manieren en houdingen ontdekken om van status te wisselen. Daarnaast kan je hen laten testen welk effect oogcontact heeft en wat oogcontact verbreken als indruk geeft. Als je oogcontact (lang) aanhoudt (en dan traag verbreekt), heb je een hoge status. Ook het zeggen van 'eh's' heeft invloed op de status. Bewust een lange 'eh' in het midden van een zin of in het begin van een zin gebruiken, geeft een blijk van hoge status. Want daarmee rek je de tijd en moet de andere naar je blijven kijken en luisteren. Tenslotte heeft ook hetgeen je met je hoofd, gezicht en voeten doet een invloed.
    -> Als je je hoofd stil en recht houdt, heb je een hoge status.
    -> Als je schuin gaat hangen of wiebelt, verlaagt je status.

    -> Handen bij het gezicht is lage status.
    -> Handen weg van gezicht en haar en jezelf zo weinig mogelijk aanraken is hoge status.

    -> Voeten naar binnen is lage status. <=> wijduit: hoge status
    -> De positie van je voeten zal je zinsstructuur bepalen en je oogcontact

    Al deze dingen kan je leerlingen in duo laten ontdekken door hen te laten experimenteren.
    Daarna kan je hen laten spelen in duo's. Hierbij kan je hen allerlei dialoogsituaties voorschotelen zoals er hierboven een voorbeeld beschreven staat bij wat we gedaan hebben.
    -> beiden hoge/lage status
    -> hoog-laag
    -> plotse wissel in status
    -> geleidelijke wissel in status.
  7. Al deze drama-activiteiten zijn enorm nuttig om te werken aan spontaniteit bij de leerlingen. Hier is echt eens geen concurrentiedruk mee gemoeid. Het is de bedoeling dat er gewerkt wordt aan improviseren. Dus je mag de leerlingen niet de kans geven om te plannen. Ze moeten gewoon doen wat in hen opkomt. Het is niet de bedoeling dat leerlingen spanning hebben om te slagen of te falen. Alles is goed! 
  8. Als leerkracht moet je leerlingen de tijd geven om iets te laten ontstaan, dus introduceer niet de hele tijd nieuwe elementen of nieuwe problemen. Speel het dus niet ‘vol’. Laat ruimte en zie wat er komt.

Voormiddag Deel 2: Dans - Gebarentaal

Wat hebben we allemaal gedaan?

  • Eerst keken we naar een filmpje van een meisje dat enkele vragen stelde aan haar dove vriend over gebarentaal. Zij stelde haar vragen aan hem in gebarentaal en hij antwoordde op dezelfde manier.
  • De leerkracht duidde iemand aan die een poging mocht doen om te vertellen wat de dove persoon zei in zijn eigen taal. Dit was enorm grappig want uiteraard moest die persoon gewoon ter plekke snel iets uitvinden.
  • Nadien kregen we het filmpje te zien met ondertiteling. Zo kwamen we te weten dat dove mensen elkaar een naamgebaar geven o.b.v. een opvallend kenmerk/meerdere opvallende kenmerken van die persoon.
  • Daarna was het aan ons om voor elkaar in duo een naamgebaar te verzinnen. Dit deden we o.b.v. volgende kenmerken:
          -> Fysiek kenmerk (gezicht)
          -> Betekenis (familie)naam
          -> Speciale gebeurtenis die deze persoon meemaakte
  • Toen iedereen een naamgebaar had dat uit drie delen bestond, beeldden we het allemaal tegelijkertijd uit op muziek die de leerkracht had opgezet.
  • Nadien mochten we in groepjes van vier een originele compositie maken met onze naamgebaren. Elk groepje kwam dit dan weerom vooraan opvoeren op muziek. Nu leek wat iedereen kwam opvoeren al eerder op een act!
  • Vervolgens keken we naar enkele filmpjes over dove mensen die hun favoriete gebaar toonden. We mochten dit gebaar nadien zelf proberen nadoen. Daarna mochten zelf gebaren verzinnen voor dingen waar nog geen woord voor bestaat. Elk groepje mocht haar uitgevonden naar voor brengen. Bij sommige groepjes was er een gelijkenis tussen sommige gebaren te vinden, maar er was toch wel erg veel verscheidenheid in resultaten!
         -> iets willen wat je niet kan krijgen
         -> iets heel belangrijks vergeten
         -> iets proberen vinden
         -> achterom kijken en daardoor botsen
         -> niet zien dat er een bus aankomt

  • Ten slotte kregen we een filmpje te zien over een vrouw die twee favoriete gebaren had. Het ene ‘I love you’ was een stilstaand gebaar, net als een foto. ‘Babbelen’ daarentegen was een bewegend gebaar en leek meer op een filmpje. Het was de bedoeling dat we daarna zelf bewegingsgebaren gingen uitvinden voor volgende werkwoorden:

    -> ineenstorten
    -> strelen
    -> buigen
    -> dwarrelen
    -> glijden
    -> schrijden
    -> smelten
    -> verfrommelen
    -> likkebaarden
    -> omwikkelen

Dit neem ik mee voor in de praktijk:

  1. Een naamgebaar is iets fijns dat aanspreekt bij de leefwereld van kinderen. Het is iets dat je ook kan toepassen in het begin van het schooljaar om elkaar beter te leren kennen.
  2. Het was iets uitdagend om zelf te doen, maar het is nog leuker dat je in de naamgebaren iedereen echt kan herkennen.
  3. Bij het gebaren verzinnen voor dingen waar nog geen woord voor bestaat, was het fijn om te zien dat bijna iedereen totaal iets anders bedacht had.
  4. Als er een leerling is die gebarentaal verstaat, is het leuk om die leerling te laten vertalen wat de dove zegt.
  5. Een ideetje dat zelf nog in me opkwam na het zien van enkele mensen die hun lievelingsgebaar toonden is het volgende: Je kan leerlingen zelf ook een gebaar laten bedenken voor hun favoriete woord.
  6. Als er tijd over is, kan je leerlingen vragen om de beweging/het gebaar:

          -> te vergroten, te verkleinen

          -> te versnellen, te vertragen

          -> dichtbij het lichaam en daarna ver van het lichaam uit te voeren

          -> zwaar en dan licht uit te voeren

          -> hoekig, en dan rond te bewegen


Geen opmerkingen:

Een reactie posten